Lynn Raes Artikel

Homoseksualiteit in orthodoxreligieuze kring

Islam en protestantisme

R. Peters en S.J. Vellenga

Op 3 mei 2001 zond het actualiteitenprogramma Nova een programma-onderdeel uit met de titel ‘Intolerantie onder allochtonen tegen homo’s neemt toe’. De programmamakers suggereerden een verband tussen de islam en het lastigvallen van en het gebruik van geweld tegen homoseksuelen door allochtone jongeren: de imams,
zei de presentator, stellen de zaak op scherp. Om dat verband te staven werden een paar fragmenten van een interview met de Marokkaanse imam Khalil El-Moumni vertoond, de zestig jaar oude voorganger van de An-Nasrmoskee in Rotterdam. In het eerste fragment betoogde El-Moumni dat homoseksualiteit schadelijk
was voor de samenleving en vooral voor Nederland omdat de verbreiding ervan zou leiden tot een daling van het geboortecijfer, waardoor het probleem van de vergrijzing vergroot werd. In het tweede fragment zei hij: ‘Homoseksualiteit blijft niet beperkt tot de mensen die deze ziekte hebben, maar zij kan zich kan verspreiden. De Nederlandse samenleving is multicultureel. Dus als de ziekte zich dan verspreidt, kan iedereen besmet raken. Daar zijn we bang voor.’ Achteraf bleek dat El-Moumni ook had gezegd dat islam
eigenrichting verbiedt en het niet toelaat dat iemand geweld pleegt tegen wie dan ook, ongeacht zijn seksuele geaardheid.1 Dat stuk had Nova niet uitgezonden. Deze uitspraken van de imam leidden tot een stortvloed van
reacties in de pers. De dag na de uitzending werden er zo’n vijftig aangiften gedaan tegen El-Moumni. El-Moumni werd op het matje geroepen bij minister Van Boxtel (Minderhedenbeleid). Premier Kok vond dat de imam over de schreef was gegaan en ook andere politici lieten zich in deze zin over de kwestie uit. Op 25 maart kondigde het Openbaar Ministerie (OM) in Rotterdam aan dat zij El-Moumni zou vervolgen en een geldboete van € 1200 zou eisen wegens het opzettelijk beledigen van homoseksuelen en het aanzetten tot discriminatie
en haat (artikelen 137c en d Wetboek van Strafrecht). Op 23 januari 2002 sprak de rechtbank Rotterdam El-Moumni echter vrij van het ten laste gelegde. De rechtbank overwoog dat ook al konden de gewraakte uitspraken als kwetsend beschouwd worden, ze gedaan waren op basis van de koran en de hadith en binnen de vrijheid van godsdienst vielen. Daardoor ontbrak aan de uitlatingen het beledigend karakter. Het vonnis werd op 18 november van dat jaar in hoger beroep bevestigd.2 Na de conclusie van het OM bij het Hof,
waarin vrijspraak geëist werd, hadden prominente homoseksuelen als oud-scheidsrechter John Blankenstein, Henk Krol (hoofdredacteur Gaykrant) en Henk Beerten (COC Nederland) in een gezamenlijke verklaring gesteld dat het OM zich met deze plotselinge draai: ‘achter godsdienstvrijheid verschuilt en zich van de samenleving
verwijdert’ (Trouw, 5 november 2002). Velen achtten het onbevredigend dat El-Moumni niet bestraft was voor zijn uitlatingen. El-Moumni was overigens niet de eerste die voor opzettelijk beledigen van homoseksuelen werd vervolgd. Ook orthodoxe protestanten hadden voor vergelijkbare feiten voor de rechter gestaan. Zo moest
in 1998 de toenmalige fractievoorzitter van de Reformatorisch Politieke Federatie (RPF) Leen van Dijke zich voor de rechter verantwoorden voor zijn uitlating in het weekblad Nieuwe Revu twee jaar eerder: ‘Ja, waarom zou een praktiserend homoseksueel beter af zijn dan een dief?’ Zes fractievoorzitters (D66, VVD, PvdA, GroenLinks,
SP, Seniorenpartij) uit de Tweede Kamer reageerden met een open protestbrief. Over de uitlatingen van Van Dijke ontstond publieke ophef, zij het op een kleinere schaal dan over de uitspraken van El-Moumni vijf jaar later. Hoewel Van Dijke onmiddellijk na de publicatie zijn excuses aanbood, stelden de klagers dat Van Dijke zich
met de gewraakte uitlating schuldig had gemaakt aan ‘opzettelijke belediging’. Met zijn opmerking wilde Van Dijke naar eigen zeggen aangeven dat homoseksualiteit geen grotere zonde is dan diefstal, zwartwerken of fraude. Aanvankelijk werd Van Dijke door de rechter veroordeeld tot 300 gulden boete, maar op 9 januari 2001 werd hij door de Hoge Raad vrijgesproken (LNJ: AA9367, HR, 00946/99).

Introductie

Uit de wijze waarop autochtoon Nederland reageerde op de zaak El-Moumni blijkt dat homoseksualiteit breed geaccepteerd wordt en dat meningen volgens welke homoseksualiteit geen normale levensstijl is niet alleen vrijwel algemeen bekritiseerd worden, maar ook volgens velen bestraft moeten worden. De algemene
acceptatie van homoseksualiteit in Nederland wordt bevestigd door een recent onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) naar de houding van de Nederlandse bevolking ten opzichte van homoseksualiteit (Keuzenkamp e.a., 2006). Daaruit komt naar voren dat momenteel tussen de 90% en 95% van alle Nederlanders
zegt homoseksualiteit ‘als bestaanswijze’ te aanvaarden. In 2004 was 5% van de bevolking het oneens met de uitspraak dat homoseksuele mannen en lesbische vrouwen vrij moeten zijn om het leven te leiden zoals zij dat willen. Andere, meer specifi eke uitspraken roepen overigens meer bezwaren op. Zo vond in 2000 ongeveer 13%
van de bevolking seks tussen twee mannen en 14% seks tussen twee vrouwen ‘fout’ of ‘walgelijk’.
In het Westen behoort Nederland samen met IJsland, Denemarken en Zweden tot de groep landen waar homoseksualiteit het meest is geaccepteerd (Keuzenkamp e.a., 2006). Nederland kende in 1999/2000 het laagste percentage dat vindt dat homoseksualiteit niet tot nooit gerechtvaardigd is, namelijk een aandeel van 13%. In de meeste voormalige Oostbloklanden treft men de hoogste percentages aan. In Hongarije staat 95% van de bevolking negatief tegenover homoseksualiteit, in de Oekraïne 79% en in Polen 75%. Uit de bovenstaande cijfers zou men de conclusie kunnen trekken dat homoseksualiteit in Nederland een onomstreden zaak is. Dat is evenwel een misvatting. Het blijkt namelijk dat bijvoorbeeld op middelbare scholen vijandigheid bestaat ten opzichte van homoseksualiteit, waardoor homoseksuele docenten en leerlingen het
zwaarder hebben dan heteroseksuele docenten en leerlingen. Op straat, op sportvelden en in uitgaansgelegenheden worden homo’s en lesbo’s nogal eens uitgescholden of zelfs fysiek belaagd. Uit een
recente jeugdmonitor onder Rotterdamse jongeren blijkt dat 40% van de ondervraagden geen homo’s of lesbo’s in hun vriendenkring wil hebben, jongens vaker dan meisjes en Turkse en Marokkaanse
jongeren beduidend vaker dan andere categorieën. Bijna 90% van de Turkse jongens en 80% van de Marokkaanse jongens uit de derde klas van het voortgezet onderwijs stemt in met deze stelling
(GGD Rotterdam, 2005). In de meeste gevallen gaat het hierbij om niet of nauwelijks onderbouwde gevoelens van afkeer. Maar zoals blijkt uit de casussen aan het begin van dit artikel ligt dit anders in bepaalde religieuze kringen. Homoseksualiteit stuit in islamitische en orthodox-protestantse kring op ernstige godsdienstige bezwaren en wordt sterk afgekeurd. In deze bijdrage willen we allereerst ingaan op de opvattingen die in
islamitische en orthodox-christelijke, of specifieker, orthodox-protestantse kring bestaan ten aanzien van homoseksualiteit. Daarna staan we stil bij de vraag waarom in het Nederlandse publieke debat heftiger wordt gereageerd op de opvattingen die bestaan in islamitische groeperingen dan in orthodox-protestantse groepen.
We sluiten af met een opmerking over de wijze waarop in Nederland kan worden omgegaan met verschillen in opvattingen over homoseksualiteit.

Islam

El-Moumni’s opvattingen over homoseksualiteit zijn wijdverspreid en representatief voor de offi ciële islam. Vrijwel alle religieuze leiders uiten zich in vergelijkbare zin. In landen waar shariastrafrecht geldt, is homoseksueel geslachtsverkeer een ernstig delict dat in sommige gevallen met de dood bestraft kan worden. De
afwijzing van homoseksualiteit berust op teksten van de koran en uitspraken van de profeet Mohammed en op opvattingen over de natuurlijke orde der dingen. Dat homoseksueel geslachtsverkeer tussen mannen is verboden wordt in het bijzonder afgeleid van het verhaal over het volk van Loet (Lot). De koran vermeldt op een
aantal plaatsen dat mannen van het volk van Loet gruweldaden begingen door vol begeerte tot mannen te komen in plaats van tot vrouwen. Daarnaast zijn er ook van de profeet Mohammed talrijke uitspraken overgeleverd waarin hij stelt dat hij grote zorgen heeft over de praktijken van het volk van Loet die in zijn gemeenschap (dat wil zeggen de gemeenschap van de moslims) beoefend worden en dat God hen die deze beoefenen zal vervloeken. Evenals in orthodox-protestantse kringen wordt in hedendaagse islamitische
geschriften het afwijzen van homoseksualiteit ook op grond van ‘rationele argumenten’ gerechtvaardigd door te stellen dat zij in strijd is met de door God gegeven natuurlijke orde waarin seksuele gemeenschap dient voor de voortplanting. Homoseksualiteit wordt daarom beschouwd als een afwijking, een stoornis die behandeld
moet worden. In principe worden mensen geboren met een heteroseksuele aard. Dat homoseksueel geslachtsverkeer in de sharia verboden en strafbaar is, is niet alleen gebaseerd op uitspraken van de profeet
Mohammed, maar vooral op de normatieve principes die seksualiteit reguleren. Volgens de sharia zijn seksuele contacten alleen geoorloofd binnen een huwelijk (en, in het verleden, tussen een slavin en haar eigenaar). Alle andere vormen zijn verboden en in principe strafbaar, inclusief homoseksueel verkeer. Er bestaan wel
enkele islamitische organisaties, vooral in het westen, die trachten de heersende opvattingen over homoseksualiteit met religieuze argumenten te ontkrachten (zie onder meer Nahas, 2001). Deze hebben
echter (tot nog toe) weinig voeten aan de grond kunnen krijgen. Zelfs gematigde en moderne moslims onderschrijven in de regel de algemene afkeer. We moeten echter niet vergeten dat de offi ciële islam het leven
en denken van moslims maar heel gedeeltelijk bepaalt. In veel islamitische culturen bestond en bestaat er een dubbelzinnige houding ten opzichte van homoseksualiteit. In de klassieke poëzie is knapenliefde een regelmatig voorkomend thema. In bepaalde mystieke kringen was het aanschouwen van een mooie baardloze jongen één van de middelen om tot extase en goddelijke ervaringen te komen. Historische bronnen uit verschillende tijdperken vertellen dat homoseksuele relaties vaak gangbaar waren in bepaalde kringen. Hoewel volgens de regels van de sharia verboden, werd homoseksualiteit kennelijk tot op zekere hoogte getolereerd.
Je kunt je daarom afvragen waarom de afkeuring van homoseksualiteit nu zo massaal is, zowel in de moslimwereld als onder de migrantengemeenschappen. Hoewel er in de meeste islamitische landen gay scenes en homoseksuele subculturen bestaan, is de openbare afkeuring vrijwel algemeen. Van religieuze zijde wordt
homoseksueel gedrag als een zonde gezien die verbonden is met een westerse levensstijl en de sterke afwijzing van homoseksualiteit moet ook als reactie tegen verwesterlijking beschouwd worden. Talrijk zijn de geschriften van moslimauteurs waarin aids – voorgesteld als een door westerlingen geïmporteerde ziekte – als goddelijke straf voor zondeloosheid wordt afgeschilderd. Deze opvattingen hebben ook veel moslimmigranten beïnvloed. Maar daarnaast is van belang dat zij proberen een eigen cultuur en identiteit in Nederland te
bewaren. Religieuze leiders proberen zoveel mogelijk hun kuddes in de vreemde omgeving bij elkaar te houden en te waarschuwen voor verderfelijke verschijnselen in de Nederlandse samenleving. Homoseksualiteit
zien ze als één van de gevaren die van Nederlandse kant hun volgelingen bedreigen. Ze kunnen daarbij teruggrijpen op de opvattingen die gangbaar zijn in de islamitische wereld en die mede als een reactie tegen verwesterlijking beschouwd moeten worden. Het feit dat in Nederland de acceptatie van homoseksualiteit zeer
algemeen is, dat er manifestaties als de Gay Parade worden georganiseerd en dat het homohuwelijk gelegaliseerd is, maakt de afkeer bij moslims alleen maar sterker. Dat maakt het lastig om dergelijke
opvattingen ter discussie te stellen. Binnen de Nederlandse moslimgemeenschappen is acceptatie van homoseksualiteit nog geen punt van discussie, zoals dat nu wel het geval is in veel orthodox-protestantse
kringen. Op dit onderwerp rust een groot taboe. De onder autochtone Nederlanders gangbare vrije seksuele moraal, ook met betrekking tot homoseksualiteit, wordt door islamitische leiders ervaren als een bedreiging van de eigen identiteit en godsdienst. De defensieve houding die hiervan het gevolg is, brengt met zich mee
dat de standpunten over dit soort onderwerpen verhard zijn.

Orthodox-protestantisme

Hoewel binnen grote delen van het protestantisme in Nederland homoseksualiteit is geaccepteerd, geldt dat niet voor het orthodoxprotestantisme, zoals we dat aantreffen in het ‘zware’ deel van de protestantse kerk in Nederland, de evangelische beweging en de diverse typen gereformeerde kerken (Nederlands gereformeerde
kerken, gereformeerde kerken (vrijgemaakt), christelijke gereformeerde kerken en bevindelijk gereformeerde gemeenten). Binnen deze groeperingen geldt het monogame en levenslange huwelijk doorgaans als de vaste norm (Vellenga, 1996). Men ziet het huwelijk als de ‘heilige ordonnantie Gods’ waarbinnen exclusief seksuele
gemeenschap mag plaatsvinden. Alles wat daarvan afwijkt, zoals ongehuwd samenwonen, al dan niet als voorbereiding op een eventueel huwelijk, wordt onvoorwaardelijk afgewezen. Dit geldt ook voor homoseksualiteit. Hoe moderne theologen de bijbel ook proberen uit te leggen, homoseksualiteit kan volgens de meeste orthodox-protestanten nergens in de bijbel rekenen op enig begrip. God heeft de man als man en de vrouw als vrouw geschapen en hen beiden voor elkaar bestemd. Mannen kunnen mannen liefhebben en vrouwen vrouwen, maar de seksuele uitdrukking daarvan is in strijd met Gods wil (vergelijk Douma, 1984).
In het orthodox-protestantisme wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen de ‘zonde’ en de ‘zondaar’: men veroordeelt homoseksueel gedrag maar aanvaardt de homoseksueel. Van homoseksuelen wordt verlangd dat zij de strijd aanbinden tegen hun geaardheid en geen homoseksuele contacten en relaties aangaan. Doorgaans wordt homoseksualiteit opgevat als een ‘stoornis’. Twee opvattingen zijn te onderscheiden. Volgens de ene opvatting is deze stoornis in feite een ‘ontwikkelingsstoornis’ die in de jeugd van een homoseksueel is ontstaan (Barth, 1998). Gelovige homoseksuelen hoeven zich niet op voorhand bij deze situatie neer te leggen, maar
kunnen een weg van verandering inslaan door gebed en therapie. Deze ‘culturele’ opvatting komen we onder meer tegen bij de Evangelische Hulp Aan Homofi elen (EHAH), die sinds 2004 de Stichting Different heet. Om het veranderlijke karakter van homoseksualiteit aan te geven, spreekt deze stichting dan ook liever over ‘homoseksuele gevoelens’ of ‘gerichtheid’, dan over ‘homoseksuele aanleg’. Volgens de tweede opvatting is homoseksualiteit aangeboren. Homoseksuelen staan voor de uitdaging om aan de ene kant de eigen geaardheid te aanvaarden en aan de andere kant daaraan niet toe te geven door seksuele relaties aan te gaan met anderen van hetzelfde geslacht. Als ze daarin slagen kunnen ze op waardering rekenen en worden ze aan anderen ten voorbeeld gesteld. Veel wijst erop dat deze tweede opvatting de overhand heeft binnen orthodoxprotestantse kring (vergelijk Keuzenkamp, 2006, p. 66-69).
De twee geschetste visies stroken niet met de gangbare opvattingen in de Nederlandse samenleving over homoseksualiteit. Met een zekere regelmaat worden vertegenwoordigers van deze visies dan ook beschuldigd van discriminatie of repressie van homoseksualiteit. Zo spraken eind maart 2006 de Tweede-Kamerfracties van
CDA, PvdA, GroenLinks en D66 in de Kamer hun afkeuring uit over het lespakket ‘Helemaal anders’ voor leerlingen en docenten van de bovenbouw van havo/vwo van de genoemde stichting Different.
Volgens de betreffende Kamerleden stimuleert dit pakket jongeren om hun homoseksuele gevoelens te onderdrukken. Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Van der Hoeven ging niet mee met de zienswijze van deze Kamerleden en schreef: ‘Het staat daarnaast vrij, dus ook de Stichting Different, om lespakketten voor het onderwijs te ontwikkelen en aan te bieden, met inachtneming van de geldende wetgeving. Scholen kunnen vervolgens zelf kiezen van welk lesmateriaal ze gebruik maken’ (11 april 2006).
Hoewel het orthodox-protestantisme van buitenaf gezien een vrij gesloten en statisch geheel lijkt te zijn, is dat niet het geval. Niet alleen is er sprake van een vrij grote diversiteit, ook zijn standpunten over veel thema’s in deze kring in beweging. Dat geldt ook ten aanzien van homoseksualiteit. In 1995 gaf ‘majoor’ Bosshardt,
zonder twijfel de bekendste offi cier van het Leger des Heils, in De Gay Krant onomwonden aan dat zij nooit enige moeite met homoseksualiteit heeft gehad. En over het Leger des Heils vertelde ze dat deze haar fundamentalistische standpunten uit het verleden achter zich heeft gelaten en een relatie waarin liefde, trouw en respect centraal staan, tolereert. In een interview met het maandblad Opzij in 1999 zei Andries Knevel, directeur van de EO: ‘Ik zie homoseksualiteit niet meer als een afwijking en ik denk ook niet meer dat het te
genezen is. Maar hoe we daar nu precies mee verder moeten. Weet ik ook nog niet, we zitten nog in een periode van studie en bezinning’ (Opzij, 1 maart 1999).
Opmerkelijk zijn de activiteiten van de Stichting Evangelische Charismatische Vieringen die in 1991 is opgericht
en die maandelijks in de Keizersgrachtkerk te Amsterdam samenkomsten organiseert voor homoseksuelen. Binnen deze diensten worden ook relaties gezegend. Sinds de zomer van 2006 heten deze
diensten passend Evangelische Roze Vieringen.

Interpretatie van publieke reacties

De acceptatie van homoseksualiteit is de laatste veertig jaar een onderdeel geworden van de Nederlandse identiteit. In de jaren 1950 en 1960 werd homoseksualiteit nog door zeer grote delen van de bevolking veroordeeld, maar mede onder invloed van de inspanningen van de homoweging raakte homoseksualiteit meer en meer geaccepteerd. Deze acceptatie werd geleidelijk één van de kernwaarden van de Nederlandse samenleving. Het emancipatieproces van homoseksuelen werd op 1 april 2001 bekroond met de invoering
van de Wet Openstelling Huwelijk waarbij twee mannen of twee vrouwen kunnen trouwen, of kortweg, met het homohuwelijk. Als we een vergelijking maken van de negatieve reacties op de ‘afwijkende’ standpunten in islamitische kring, vooral ‘de El-Moumni affaire’, en in orthodox-protestantse kring, zoals de ‘Van Dijke affaire’, dan valt op dat de ‘El-Moumni affaire’ veel meer commotie in de publieke opinie heeft losgemaakt. De pvattingen
over homoseksualiteit in beide kringen liggen onder vuur, maar de respons op de standpunten in islamitische kring lijkt feller te zijn. Waarom? Waarom ligt in Nederland de weerstand tegen homo seksualiteit in islamitische kring gevoeliger dan in orthodoxprotestantse kring? Dit heeft onzes inziens te maken met ten minste twee factoren.
Allereerst met het feit dat homoseksualiteit in islamitische kring massiever wordt afgewezen dan binnen het orthodox-protestantisme. Daarin wordt gebruikelijk onderscheid gemaakt tussen homoseksueel gedrag dat moreel wordt veroordeeld en homoseksuelen die worden aanvaard en gerespecteerd. In islamitische
kring is dit onderscheid minder pregnant aanwezig en vindt men bij velen een uitgesproken vijandige houding ten opzichte van homoseksualiteit. Deze houding wordt regelmatig in verband gebracht met een goedkeuring van geweld tegen homo’s. Aan dit idee werd voedsel gegeven toen in het voorjaar van 2004 het boekje
De weg van de moslim in de publiciteit kwam. Dat geeft een beknopt overzicht van de islamitische rituele voorschriften en rechtsregels (sharia) geschreven door El Djezeiri, een conservatieve Saoedische godsdienstgeleerde. In het hoofdstuk over islamitisch strafrecht stond dat sodomie bestraft zou moeten worden door de daders van hoge gebouwen af te gooien, zoals ook diefstal de amputatie van de rechterhand met zich meebrengt. Dergelijke strafrechtelijke regels zijn alleen van toepassing in staten waar de zuivere sharia geldt,
maar dat is vrijwel nergens het geval. In de islamitische wereld wordt deze straf voor homoseksueel verkeer nergens ten uitvoer gelegd (Peters, 2005). Buiten de islamitische wereld geldt die wet al helemaal niet. Maar de indruk die na de ophef over het boek achterbleef was dat moslims hier homo’s van daken af willen gooien.
Dat er een verband zou bestaan tussen deze shariavoorschriften en de motieven van Marokkaanse ‘potenrammers’ is overigens nergens aangetoond.
Een tweede factor die het verschil in reactie kan verklaren is het verschil in positie die moslims respectievelijk orthodox-protestanten in Nederland bekleden (vergelijk Peters, Vellenga, 2006).
Eenvoudig gezegd, terwijl de orthodox-protestanten sinds jaar en dag een vanzelfsprekend onderdeel vormen van de Nederlandse natie, worden moslims overwegend beschouwd als buitenstaanders. Aanvankelijk, dat wil zeggen tot in de jaren 1990, werd in Nederland de grens tussen ‘gevestigden’ en ‘buitenstaanders’ niet zo scherp getrokken. De neiging bestond om iedere Nederlandse staatsburger of zelfs inwoner te beschouwen als ‘één van ons’ of, met andere woorden, te rekenen tot Nederland als verbeelde natie (vergelijk
Anderson, 2006). Maar sinds het einde van dat decennium is het wijzijdenken in Nederland sterk toegenomen en wordt in het publieke debat een scherpe scheidslijn getrokken tussen ‘wij’ autochtonen en ‘zij’ allochtonen, waarbij deze laatste categorie sterk geïdentificeerd wordt met moslims en islam. Binnen dit raamwerk past het
om zwaardere kritiek uit te oefenen op ‘afwijkende’ standpunten in het ‘zij-kamp’ dan op vergelijkbare standpunten in het ‘wij- kamp’. Om de grenzen tussen het ‘wij-kamp’ en het ‘zij-kamp’ duidelijk te
maken is er het laatste decennium een aantal sjibbolets ontwikkeld die moslims uitsluiten van de moderne verlichte samenleving en dus van het verbeelde Nederlanderschap. Daarbij kun je denken aan
gelijkheid tussen man en vrouw, het principe van scheiding van kerk en staat en, last but not least, de acceptatie van homoseksualiteit. Juist de meest rechtse partijen, zoals de Partij voor de Vrijheid (PVV)
van Geert Wilders en EénNL van Marco Pastors, hameren erop dat ‘de’ moslims homo’s lastigvallen en bedreigen. De acceptatie van homoseksualiteit (en het homohuwelijk) is verheven tot een onaantastbare
toetssteen voor Nederlanderschap. Omdat de Nederlandse orthodoxe protestanten er altijd al bij hoorden, wordt dit criterium niet – of althans in veel mindere mate – gebruikt om een grens tussen hen en de meerderheid te trekken.

Tot besluit

In Nederland is homoseksualiteit in brede kring geaccepteerd. ‘Leven en laten leven’ lijkt het devies te zijn. Toch bestaat er ook weerstand onder bepaalde delen van de bevolking tegen homo seksualiteit en soms vijandigheid. Deze vijandigheid komt men tegen op middelbare scholen, straat, op de werkvloer en sportvelden waar ‘homo’ een scheldwoord is en homo’s en lesbo’s negatieve reacties krijgen op hun homoseksualiteit. In deze bijdrage zijn we dit verzet tegengekomen in islamitische kring, waar de discussie nog heel pril en tot
kleine kring beperkt is, en in orthodox-protestantse kring, waar de standpunten niet meer geheel vastliggen en nu in beweging zijn. De verschillen van mening over homoseksualiteit in de Nederlandse maatschappij zijn niet zo verwonderlijk als ze wellicht op het eerste gezicht lijken. Ze liggen zelfs wel voor de hand als we bijvoorbeeld
bedenken dat de naar schatting 1,6 miljoen niet-westerse migranten in Nederland voornamelijk afkomstig zijn uit islamitische landen (900.000) en christelijke landen (600.000), landen waar homoseksualiteit veroordeeld wordt (Norris, Inglehart, 2004, p. 133-156).
Overigens komen ook veel westerse migranten uit landen die ver afstaan van de acceptatie van homoseksualiteit, zoals de Oost-Europese landen. Tevens is de diversiteit begrijpelijk als we ons realiseren
dat Nederland vanouds religieuze groeperingen kent, zoals de rooms-katholieke kerk en de evangelische beweging, die onderdeel uitmaken van wereldwijde religieuze verbanden waarbinnen op homoseksualiteit een taboe rust en homoseksualiteit wordt gezien als een ernstige zonde tegen Gods scheppingsordening.
Om de acceptatie van homoseksualiteit in Nederland in stand te houden en te bevorderen, kunnen we er niet van uitgaan dat we de waarden van de meerderheid aan minderheden kunnen opleggen. Het opleggen van waarden en ideeën werkt meestal niet en heeft vaak een averechts effect. Dat geldt zeker voor opvattingen over homoseksualiteit, een onderwerp dat veel nieuwkomers als taboe beschouwen. Maar het is wel van groot belang om aan ‘oude’ en ‘nieuwe’ Nederlanders helder aan te geven welke normen op dit
punt in Nederland gelden in het publieke domein (vergelijk WRR, 2003). Tevens is het raadzaam deze strategie aan te vullen met het bewaken door de overheid van exit-opties voor homoseksuelen die in een homovijandige omgeving verkeren. Ten slotte is de strategie van het gesprek met groeperingen en personen die diepgaande
bezwaren hebben tegen homoseksualiteit van groot belang. Als zij in dit gesprek serieus worden genomen, is de kans het grootst dat zij ondanks hun bezwaren respect en tolerantie kunnen opbrengen voor de pvattingen, keuzes en gedragingen van andersdenkenden.

Literatuur

Anderson, B.
Imaged communities; refl ec tions
on the origin and spread of nationalism
Londen/New York, Verso, 2006

Anon.
Liwât
In: C.E. Bosworth, E. van Donzel
e.a. (red.), Encyclopaedia of
Islam, 2e ed. dl. V, 2e ed., Leiden,
Brill, 1986, p. 776-779

Barth, A.
Tegendraads?!
Kampen, Uitgeverij Voorhoeve,
1998

Bouhdiba, A.W.
La sexualité en islam
Parijs, Presses Universitaires de
France, 1975

Douma, J.
Homofi lie
Kampen, Van den Berg, 1984

El Djezeiri
De weg van de moslim
Leiden, Project Dien, 2004

GGD Rotterdam
Homo(in)tolerantie
Rotterdam, GGD, 2005, Factsheet
oktober 2005

Keuzenkamp, S., D. Bos e.a.
(red.)
Gewoon doen; acceptatie van
homoseksualiteit in Nederland
Den Haag, SCP, 2006

Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschappen
Homotolerantie in het onderwijs
brief aan de Tweede Kamer,
11 april 2006

Nahas, O.
Islam en homoseksualiteit
Amsterdam, Bulaaq, 2001

Norris, P., R. Inglehart
Sacred and secular; religion and
politics worldwide
Cambridge, Cambridge University
Press, 2004

Opzij
‘Ik wil niemand meer de genadeklap
geven’; Andries Knevel
langs de feministische meetlat
1 maart 1999

Peters, R.
Crime and punishment in
Islamic law; theory and practice
from the 16th to the 21st century
Cambridge, Cambridge University
Press, 2005

Peters, R., S.J. Vellenga
Contested tolerance
In: M. Wohlrab-Sahr, L. Tezcan
(red.), Soziale Welt, Sonderband
17: Konfl iktfeld Islam in Europa,
München, Nomos, 2006

Vellenga, S.J.
Religie en relaties
Kampen, Kok, 1996

WRR
Waarden, normen en de last van
het gedrag
Amsterdam, AUP, 2003

Unless otherwise stated, the content of this page is licensed under Creative Commons Attribution-ShareAlike 3.0 License