Artikel Lynn Beert

Artikel

Inhoud

  • Inleiding
  • Homoseksuele en lesbische voorkeur
  • Psychosociale aspecten
  • Achtergronden
  • Diagnostiek van psychische problemen bij homoseksualiteit
  • Hulpverlening
  • Prognose
  • Preventie
  • Samenvatting en conclusie
  • Literatuur
  • Aanbevolen literatuur voor de werker in de eerste lijn
  • Aanbevolen literatuur voor jongeren (en ouders)
  • Adressen

Inleiding
Jeanet, 17 jaar, trekt zich steeds meer terug op haar kamer. Dagelijks heeft zij ruzie met haar moeder. Die zegt niets meer van haar te snappen. Moeder is teleurgesteld in haar dochter, ze had zo graag een vertrouwensband met haar dochter gehad. Ze ziet dat Jeanet ongelukkig is maar: ‘Dat kind zegt nooit wat…’ Dit speelt al maanden. Jeanet gaat vanwege een knallende hoofdpijn naar de huisarts. Die vraagt haar of ze last van stress heeft, of van examenvrees. Jeanet schudt haar hoofd en zegt dat ze verliefd op een vrouw is en dat ze niet weet wat ze moet doen. De arts vraagt of ze iemand heeft om erover te praten. Jeanet zegt van niet. ‘Wil je er met iemand over praten?’ Jeanet knikt: ‘Maar het moet wel iemand zijn die ik niet ken en die het niet gek vindt.’
De arts kan een aantal dingen doen: aangeven dat hij het niet gek vindt en zelf een aantal gesprekken aanbieden om Jeanet een plan van aanpak te kunnen laten maken; verwijzen naar Bureau Jeugdzorg; verwijzen naar een zelfhulpgroep of praatgroep voor lesbische meiden als die er is, of anders het telefoonnummer geven van de Kringen, Schorerstichting of de Kindertelefoon.
Erik, 19 jaar, is een schuchtere, vriendelijke jongeman. Hij is afkomstig uit een middenstandsgezin en woont nog bij zijn ouders thuis. Hij is al ruim twee jaar verliefd op een vroegere klasgenoot en kan geen kant op met zijn gevoelens. Het neemt hem allemaal zo in beslag dat hij concentratieproblemen heeft en steeds slechter gaat functioneren. Betekent deze verliefdheid dat hij homoseksueel is? Zo ja, hoe moet het dan verder met hem?
Uiteindelijk neemt Erik zijn huisarts in vertrouwen. Deze adviseert hem om vooral de tijd te nemen voor het exploreren van zijn seksuele gevoelens. Juist omdat Erik geen andere homo's kent en bezig is met de vraag welke mensen in zijn omgeving hij al dan niet op de hoogte zou kunnen stellen, verwijst de huisarts Erik naar een coming out groep van het COC. Erik kan, als hij dat wil, met enige regelmaat bij de huisarts terecht om te spreken over zijn ervaringen.
Sinds de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw is de situatie van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen in Nederland en Vlaanderen sterk verbeterd. Zo is de juridische gelijkstelling tussen heteroseksuelen en homoseksuelen bijna voltooid, zijn de acceptatie en tolerantie ten aanzien van homoseksualiteit in de samenleving gegroeid en is homoseksualiteit in het algemeen veel zichtbaarder geworden.
Ondanks deze positieve ontwikkelingen is voor veel jongeren het ontdekken van een homoseksuele voorkeur bij zichzelf een schok en vaak maken ze een tijd van onzekerheid en verwarring door. Het is voor adolescenten toch al moeilijk afwijkend te zijn van de meerderheid van hun leeftijdgenoten. Daar komt bij dat de sfeer op scholen de laatste jaren verslechtert als het gaat om homoseksualiteit en dat nog steeds jongens en meisjes opgroeien in milieus waar negatieve opvattingen over homoseksualiteit worden gehanteerd. Homoseksualiteit is in die zin dus een risicofactor voor die jongeren.
Opmerking: Omdat het woord ‘homoseksueel’ door veel mensen in eerste instantie wordt geassocieerd met mannen, is de laatste jaren het gebruik ontstaan om homoseksuele vrouwen apart aan te duiden als ‘lesbisch’. Wanneer het in dit artikel over homoseksuelen in het algemeen gaat, worden zowel mannen als vrouwen bedoeld.

Homoseksuele en lesbische voorkeur
Het ontdekken van een erotische aantrekkingskracht tot seksegenoten gebeurt bij jongens meestal op een jongere leeftijd dan bij meisjes. Meisjes zijn gemiddeld vijftien à zestien jaar als ze zich bewust worden van hun lesbische gevoelens en fantasieën (Schreurs, 1990). De meeste jongens ontdekken hun seksuele voorkeur tussen ongeveer hun twaalfde en veertiende jaar (Troiden, 1993). Het proces dat leidt van de eerste vage gevoelens naar de ontwikkeling van een homoseksuele of lesbische identiteit wordt wel het homoseksuele acceptatie- en waarderingsproces genoemd. De betreffende jongeren staan hiermee voor een ontwikkelingstaak die, gezien de vanzelfsprekendheid van heteroseksualiteit, aan andere leeftijdgenoten voorbijgaat. Het verloop van dit proces is bepalend voor de vraag of er bij een homoseksuele jongen of lesbisch meisje sprake zal zijn van een extra risicofactor of niet.
Het ontdekken van lesbische en homoseksuele gevoelens gaat bijna altijd gepaard met een schok. De schok ontstaat met name door het besef dat deze gevoelens hoe dan ook afwijkend zijn. Hoe meer negatieve oordelen of vooroordelen een jongere zelf heeft over homoseksualiteit en hoe negatiever de directe omgeving staat tegenover het onderwerp, hoe groter de kans dat het acceptatieproces zal stagneren en hoe groter het risico dat er psychische en sociale problematiek zal ontstaan. In dit verband wordt veelvuldig gewezen op het verhoogde risico op suïcide bij (pre)homoseksuele jongeren (Ritter & Terndrup, 2002). De kern van de problematiek is in het algemeen dat deze jongeren hun seksuele voorkeur beleven als onverenigbaar met hun ideaal-ik, dat zij vrezen dat je als homo of lesbische vrouw nooit gelukkig zult kunnen worden en dat de omgeving dit nooit zal accepteren.
Vóórkomen
Volgens de meest recente onderzoeken heeft 4 à 6% van de mensen in Nederland en Vlaanderen (dat is dus ongeveer één op de twintig) een homoseksuele oriëntatie (Sandfort & De Vroome, 1996; Van Zessen & Sandfort, 1991). Hoewel nog steeds niet wetenschappelijk bewezen is hoe het komt dat iemand lesbisch of homoseksueel ‘wordt’, is het ook niet zo dat iedereen zich de daarbijbehorende seksuele identiteit toe-eigent, of dat al direct na de ontdekking gaat ontwikkelen en manifesteren. Sommigen parkeren het gevoel voor langere tijd, bijvoorbeeld omdat het niet past binnen de culturele context waarin ze opgroeien. Anderen zijn het zich niet bewust en (her)ontdekken het op latere leeftijd.

Psychosociale aspecten
Onder autochtone Nederlanders en in wat mindere mate onder autochtone Vlamingen is de acceptatie van homoseksualiteit redelijk groot, mits het onderwerp niet te dicht in de buurt komt. Voor veel immigranten geldt dat er op dit gebied vaak een grote achterstand is in kennis en objectieve informatie en dat afwijzing van homoseksualiteit op religieuze en culturele gronden veelvuldig voorkomt (De Graaf & Sandfort, 2000). In elke cultuur, hoe tolerant of intolerant ook, is sprake van een specifieke beeldvorming over homoseksuelen. Binnen de ene context worden homoseksuele mannen bijvoorbeeld gezien als verwijfd, onecht en vals, terwijl binnen een andere context juist eigenschappen worden toegekend als bijvoorbeeld lief, verzorgend en creatief of seksueel ontremd, ijdel en hedonistisch. De beeldvorming kan positief of negatief zijn, maar ze is altijd beperkend, in die zin dat ze nooit recht zal doen aan de werkelijkheid van de grote diversiteit in persoonlijkheden en gedragingen onder homo's.
Lesbiennes zijn jarenlang getypeerd als stoer en mannelijk. Zij zouden geen man kunnen krijgen en waren daarom mislukt. Het is in de ogen van velen zondig of vreemd wanneer een vrouw seksueel niet geïnteresseerd is in mannen. Lesbische meiden zijn geneigd om een periode minder met jongens om te gaan, als zij hun eigen seksualiteit ontdekken. Contacten met vriendinnen komen vaak in een ander licht te staan. Soms worden ze verliefd op hun beste vriendin, wat spanning kan geven. Maar als erover gesproken kan worden en als de betreffende vriendin niet te afwijzend reageert kan zo’n verliefdheid helpen om de eigen verlangens verder uit te werken.
Ouders
Zoals een homoseksuele of lesbische jongere tijd nodig heeft om te leren omgaan met gevoelens voor seksegenoten, zo hebben ouders tijd nodig om de homoseksualiteit van hun kind te accepteren. Soms hebben ouders veranderingen bij hun kind opgemerkt die ze niet konden duiden. Dit geldt zeker binnen bevolkingsgroepen waar een taboe rust op homoseksualiteit.
Hoe word je opeens een ouder van een homoseksueel of lesbisch kind? Er spelen vragen rond het ontstaan van homoseksualiteit, zit het in de familie, is er bij de verwekking of zwangerschap en bevalling iets misgegaan, is mijn kind ziek? Daarnaast zoeken ze naar woorden en manieren om de seksuele voorkeur van hun kind te benoemen binnen hun eigen sociale omgeving. Wanneer breng je het ter sprake, bij wie, hoe ga je om met afwijzende en negatieve reacties?
Directe omgeving
Behalve de ouders zullen ook anderen uit de directe omgeving van homoseksuele of lesbische jongeren moeten leren omgaan met de gevoelens van hen voor seksegenoten. Eerste reacties zijn vaak minder negatief dan de betreffende jongeren vreesden, maar kenmerken zich wel vaak door bezorgdheid (als je maar gelukkig wordt, kijk uit voor AIDS).
Helaas komen ook sterk afwijzende, agressieve en gewelddadige reacties voor, waardoor de betreffende jongere zich gedwongen kan voelen tot een keuze tussen openlijke homoseksualiteit of het zich aanpassen aan de omgeving. Op school en ten aanzien van leeftijdgenoten wordt de homoseksuele voorkeur nogal eens verborgen gehouden, hetgeen bijvoorbeeld kan leiden tot een gevoel van isolement en onoprechtheid in de contacten met vrienden. Het is op scholen in toenemende mate lastig om als leraar of leerling voor je homoseksualiteit uit te komen. Er zijn daardoor voor homoseksuele leerlingen minder modellen of identificatiefiguren beschikbaar dan in het recente verleden. Velen kiezen er dan ook voor om pas na de schooltijd, wanneer ze zelfstandig wonen, over te gaan tot verdere coming out.

Achtergronden
De wetenschap heeft nog geen antwoord gevonden op de vraag hoe iemand homoseksueel wordt. Neurologische, genetische, hormonale en omgevingsfactoren zouden daarbij een rol kunnen spelen, maar voor geen enkele factor of combinatie van factoren is tot nu toe een sluitend bewijs gevonden (Money, 1993; Schippers, 1998). De vele theorieën die hierover de ronde doen (zoals die over het homo-gen, over hormonale veranderingen door stress tijdens de zwangerschap, over verleiding door een seksegenoot in de vroege jeugd of over de invloed van dominerende moeders) zijn nog onvoldoende op hun waarheidsgehalte getoetst.
Het woord homoseksualiteit werd voor het eerst in 1869 gebruikt en bereikte in 1892 de wetenschappelijke wereld in Nederland (Schuyf, 1994). Homoseksuelen werden gezien als geesteszieken en vrouwen die het met vrouwen deden (lollepotten) maakten zich schuldig aan zondige handelingen. De medicalisering betrof vooral de mannelijke homoseksualiteit, die het meest opviel. De zielsvriendschap tussen vrouwen werd niet gemedicaliseerd en ontwikkelde zich meer in de anonimiteit.
Homoseksuele en lesbische identiteitsontwikkeling
Net als alle jongeren gaan homo- en lesbische jongeren door een proces van seksuele identiteitsontwikkeling. Dat proces verloopt via een aantal fasen (zie ook Cass, 1983; Grace, 1992; Troiden, 1993; Schippers, 1996; De Bruin & Balkema, 2001) en de ideale slotuitkomst voor hen is acceptatie van en waardering voor de eigen seksuele voorkeur.

FASE 1: een vaag gevoel van anders zijn
Gemiddelde leeftijden 12-16, bij meisjes 15-18 jaar. Hoewel in deze fase homoseksualiteit nog niet direct aan de orde is, ervaren veel jongeren een onbenoembaar, zij het soms hevig, gevoel van onvrede en angst, waar zij zelden of nooit met iemand over spreken. Er is een dreiging van anders of afwijkend zijn, soms gerelateerd aan een zekere mate van niet echt ‘jongensachtig’ of niet echt ‘meisjesachtig’ gedrag.

FASE 2: de zelfbenoeming
Gemiddelde leeftijden: 14-20 jaar, bij meisjes 16/17-19 jaar. Homoseksuele jongeren benoemen zichzelf vaak eerst als biseksueel. Door middel van deze ‘tussenfase’ proberen zij voor zichzelf meer veiligheid te creëren.
Gedurende de periode dat de betreffende persoon begint te onderkennen dat zijn vage en kennelijk afwijkende gevoelens en verlangens iets met homoseksualiteit te maken hebben, begint de strijd tussen het ‘ideaal-ik’ en het ‘reële ik’. De nieuwe informatie is nogal eens in strijd met het tot dan toe bestaande zelfbeeld. Meestal worden pogingen ondernomen het bestaande zelfbeeld te beschermen tegen verandering, bijvoorbeeld door ontkenning of omkering in het tegendeel. Dit alles speelt zich af in een culturele omgeving, die homoseksuele verlangens bij adolescenten vooral toeschrijft aan de verwarring, onrijpheid en hormonale veranderingen die bij deze levensfase horen.

FASE 3: de coming out
Gemiddelde leeftijden: 16-22 jaar. Coming out staat voor het naar buiten treden als homoseksueel of lesbische meid. De eerste persoon die op de hoogte wordt gesteld is doorgaans een vertrouwenspersoon. Soms gaat het om een leeftijdgenoot, maar vaak ook om de huisarts, een pastor, een mentor, leraar, oom of tante. Ouders worden meestal pas in een later stadium op de hoogte gebracht. De coming out kan het isolement doorbreken en leiden tot opluchting. Tegelijkertijd ervaren jongeren de coming out als een bekentenis of biecht, waarbij zij aan de buitenwereld toegeven dat er iets mis is. Er kleven vernederende aspecten aan, die nog versterkt kunnen worden wanneer de aangesproken persoon negatief, neerbuigend of met medelijden reageert. Coming out is overigens niet iets eenmaligs. In nieuwe situaties komt er altijd een moment waarop je besluit je seksuele voorkeur al dan niet bekend te maken.

FASE 4: experimenteren/coming in
Gemiddelde leeftijden: bij jongens 16-24 jaar; bij meiden 18-25 jaar (er vindt een verschuiving plaats naar jonger). Onder experimenteren wordt verstaan de eerste seksuele contacten met anderen, maar ook de verkenning van voorzieningen en ontmoetingsplaatsen. In dit verband wordt ook wel gesproken van coming in. Gezien de tijd en energie die de betreffende jongeren hebben gestoken in de strijd, in het net doen alsof en in de eerste coming out, beginnen de meesten pas later met experimenteren met seksuele contacten dan hun heteroseksuele leeftijdgenoten. De eerste experimenten zullen in de meeste gevallen leiden tot een consolidatie van de identiteit als homo en lesbo. Positieve ervaringen in deze periode kunnen helend werken ten aanzien van de kwetsuren die eerder in het acceptatieproces werden opgelopen. Wanneer de coming in echter gepaard gaat met teleurstellingen op relationeel of seksueel gebied, kan een regressie optreden naar een eerdere fase.

FASE 5: het vinden van een nieuw evenwicht
In deze fase wordt het contact met het eigen gevoelsleven als het ware hersteld. In de voorgaande fasen kan een zekere overafhankelijkheid van de reacties van de omgeving zijn ontstaan. Ook kunnen allerlei emoties, analoog aan de onderdrukte homoseksuele verlangens, afgevlakt of juist verscherpt zijn. De belangrijkste taak in deze fase is dat de persoon moet leren om vanuit een periode van minderwaardigheidsgevoelens en onzekerheid te komen tot een assertieve houding en een positief zelfbeeld, waardoor de ontwikkeling van een passende lesbische of homoseksuele leefstijl mogelijk wordt.
Factoren die een rol spelen bij het ontwikkelingsproces
Problemen bij het doormaken van een homoseksueel acceptatie- en waarderingsproces houden meestal verband met een of meer van de volgende factoren.

Algemene zelfwaardering
Net als ieder ander kunnen homoseksuele jongeren kampen met ernstige minderwaardigheidsgevoelens. De homoseksuele gevoelens kunnen dan een extra bewijs vormen voor hun eigen onvermogen. Wanneer er sprake is van een duidelijk negatief zelfbeeld, bijvoorbeeld wat betreft uiterlijk, intelligentie, sociale vermogens of genderrol, zal het acceptatie- en waarderingsproces vrijwel nooit zonder haperingen verlopen.
Sociale relaties en vaardigheden
Goede sociale vaardigheden vormen een belangrijke positieve ondergrond voor het leren waarderen van homoseksuele gevoelens. Bij een jongere die weinig of geen vrienden heeft en die op school gepest wordt zal coming out extra problematisch worden. Er zijn dan geen personen in de omgeving tot wie de jongere zich durft te wenden.

Gezinsachtergrond en persoonlijkheidsstructuur
De communicatie binnen het gezin speelt een rol bij de persoonlijke groei. Veiligheid, ruimte en respect zijn de belangrijkste ingrediënten voor een optimale persoonlijkheidsontwikkeling. Het helpt bij het positief leren waarderen van homoseksuele gevoelens, zelfs als de ouders daar afwijzend tegenover staan. Het verloop en de duur van het acceptatieproces hangen namelijk niet zozeer af van de houding van de opvoeders ten aanzien van homoseksualiteit, als wel van de algemene sfeer waarin met seksualiteit omgegaan wordt.

Religieuze achtergrond
Over de invloed van de godsdienstige opvoeding op het verloop van het acceptatie- en waarderingsproces zijn geen eenduidige uitspraken mogelijk. Daarvoor zijn er in Nederland en Vlaanderen te veel religieuze groeperingen, die bovendien vaak sterk verdeeld zijn over homoseksualiteit. De officiële standpunten kunnen variëren van afwijzend (zoals in de rooms-katholieke kerk) tot accepterend (zoals bij de Remonstrantse Broederschap). Binnen orthodox-christelijke, joodse, hindoestaanse en islamitische milieus treft men het grootste voorbehoud aan ten opzichte van homoseksualiteit. De negatieve en veroordelende wijze waarop sommige dominees, pastores en imams zich in de media uitlaten over homoseksualiteit maakt het dan voor homoseksuele jongeren buitengewoon moeilijk zich binnen de ‘eigen kring’ in positieve zin te ontwikkelen. Geheimhouding een dubbelleven leiden of een totale breuk met het milieu van herkomst lijken dan soms de enige opties.

Etnisch-culturele achtergrond
Hulpverleners krijgen steeds meer te maken met hulpvragen rond homoseksualiteit van (tweede generatie) allochtone jongeren. De houding ten opzichte van homoseksualiteit is onder immigranten in Nederland en België veel negatiever dan onder autochtonen (De Graaf & Sandfort, 2000). Religie speelt hierbij vaak een belangrijke rol, maar opvattingen over mannelijkheid en vrouwelijkheid zijn minstens even belangrijk. Het overgrote deel van de niet-westerse immigranten is afkomstig uit culturen waarin homoseksualiteit gezien wordt als zondig gedrag. Homoseksualiteit bij mannen (over vrouwen wordt zelden gesproken) wordt sterk verbonden met vrouwelijkheid. Een homoseksuele jongen is dus geen echte jongen en brengt daarmee schande over de familie. Coming in kan ook bemoeilijkt worden door discriminatie binnen de homogemeenschap zelf. Kenmerkend voor de problematiek van allochtone jongeren die hulp zoeken in verband met homoseksualiteit is de botsing tussen verschillende culturen: de cultuur van herkomst, de West-Europese cultuur en de westerse homoseksuele subcultuur (El Kaka & Kursun, 2002).

Diagnostiek van psychische problemen bij homoseksualiteit
Voor het kiezen van een therapievorm dient de hulpverlener een goed onderscheid te maken tussen acceptatie- en waarderingsproblemen enerzijds en andersoortige problematiek anderzijds. De symptomen die horen bij een ernstige seksuele identiteitscrisis kunnen namelijk veel overeenkomsten vertonen met symptomen van allerlei persoonlijkheidsstoornissen (Ritter & Terndrup, 2002). Bij een seksuele identiteitscrisis is er meestal geen sprake van (ernstige) psychische problematiek in de voorgeschiedenis, vallen de eerste symptomen samen met de zelfbenoeming en zijn zij minder hevig en meer tijdelijk van aard (Gonsiorek, 1988). In deze gevallen dient de hulpverlener vooral te waken voor het toekennen van een te zware diagnose.
Ook is het voor een therapie of behandeling belangrijk om een inschatting te maken van de gecompliceerdheid van het acceptatieproces zelf. In dit verband wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten acceptatie- en waarderingsprocessen (Schippers, 1997).
1. Het ongecompliceerde acceptatie- en waarderingsproces Van een ongecompliceerd proces kunnen we spreken als globaal gezien aan de volgende voorwaarden voldaan wordt:
– de cliënt is jonger dan ongeveer 25 jaar;
– de periode tussen bewustwording van homoseksuele gevoelens en aanmelding voor hulpverlening is niet langer dan vier à vijf jaar;
– het sociale netwerk is redelijk en de sociale vaardigheden van de cliënt zijn op het niveau dat men bij zijn huidige leeftijd mag verwachten;
– de cliënt is duidelijk over zijn seksuele voorkeur, maar zoekt hulp, bijvoorbeeld wegens angst voor de toekomst, er niet met ouders over durven praten of problemen met contacten leggen en coming in.
2. Het gecompliceerde acceptatie- en waarderingsproces Van een gecompliceerd proces is sprake wanneer een aantal van de volgende kenmerken aanwezig is:
– een slecht functionerend sociaal netwerk en gebrekkige sociale vaardigheden;
– een negatief zelfbeeld, sterke minderwaardigheidsgevoelens;
– angst voor contacten met andere lesbische vrouwen of homoseksuele mannen of angst voor intimiteit in het algemeen;
– geen of problematisch verlopende homoseksuele of lesbische contacten;
– geïnternaliseerde vooroordelen over homoseksualiteit;
– de periode tussen de bewustwording van homoseksuele gevoelens en de aanmelding voor hulpverlening is langer dan vier à vijf jaar;
– een op de afwijzing van de eigen homoseksuele gevoelens gebaseerd huwelijk of voorgenomen huwelijk;
– opgegroeid zijn binnen een orthodox religieus milieu of binnen een gezin met een niet-westerse etnisch-culturele achtergrond.
3. Secundaire acceptatie- en waarderingsproblemen Van secundaire acceptatie- en waarderingsproblemen is sprake wanneer er andere, zeer ernstige moeilijkheden zijn, die niet gerelateerd zijn aan homoseksualiteit. Meestal gaat het dan om ernstige symptomen zoals psychotische decompensatie, depressie, suïcidepogingen, fobische klachten of een persoonlijkheidsstoornis. In het algemeen is er sprake van een lange geschiedenis van psychische problemen. De primaire problematiek compliceert het verloop van de seksuele identiteitsontwikkeling.

Hulpverlening
Bij ongecompliceerde processen
Jongeren die een ongecompliceerd acceptatie- en waarderingsproces doormaken zullen in het algemeen geen beroep doen op een hulpverlener. Wanneer dat wel gebeurt, is het bieden van enige ondersteuning en het geven van informatie over homoseksualiteit en de (plaatselijke) homoseksuele gemeenschap meestal voldoende. Daarnaast kan verwijzing naar een zelfhulpgroep, waarin lotgenoten elkaar kunnen ondersteunen, nuttig zijn. Verder vragen jongeren soms hulp bij de coming out. De cliënt kan er bijvoorbeeld erg tegenop zien om de ouders in te lichten. Ook kan hij zich afvragen welke personen in zijn omgeving hij wel en welke hij niet op de hoogte moet of wil stellen. Het is verstandig om de beslissing over het op de hoogte stellen van anderen aan de cliënt zelf over te laten. Soms is het nodig de betreffende jongere wat af te remmen, omdat de consequenties van de coming out onvoldoende duidelijk zijn. Hoe gaat de cliënt om met een afwijzing of negatieve reactie en wat betekent het voor diens sociale situatie (verstoting, intimidatie, weglopen)? Het is belangrijk om eerst alle mogelijke reacties van bijvoorbeeld ouders, vrienden of collega's op een rij te zetten en na te gaan welke consequenties ze voor de cliënt zullen hebben.
Wanneer de cliënt zijn eerste coming out achter de rug heeft en de problemen met de omgeving groot blijken te zijn, kan de hulpverlener een of meer gesprekken organiseren ter ondersteuning van het gezin of als poging om enig onderling begrip voor elkaars emoties te bevorderen.
Ook bij ongecompliceerde acceptatie- en waarderingsprocessen moet de therapeut rekening houden met de fase waarin de cliënt zich bevindt. Wanneer de homoseksuele gevoelens wel benoemd zijn, maar de strijd ertegen nog aan de gang is, is de cliënt het meest gebaat bij een aantal ondersteunende gesprekken. Psychische reacties, zoals ontkenning, depressie, onderhandelen en dergelijke, kunnen geïnterpreteerd worden als een natuurlijk bestanddeel van het ontwikkelingsproces waarmee hij bezig is. Een biseksuele zelfbenoeming kan duiden op seksuele identiteitsverwarring: de betreffende jongere is er nog niet uit welke seksuele identiteit het beste bij hem of haar past of wordt bij de keuze gehinderd door de antihomoseksuele vooroordelen die hij of zij zich eigen heeft gemaakt. Hulpverleners dienen geen druk uit te oefenen op de cliënt om ‘een keuze’ te maken, maar kunnen slechts helpen bij het exploreren van relevante gevoelens en gedragingen (Schippers, 1997; De Bruin & Balkema, 2001). Uiteraard kan een zelfbenoeming als biseksueel ook duiden op een biseksuele identiteit of voorkeur. Ook de ontwikkeling van een biseksuele identiteit verloopt niet altijd zonder problemen (Van Kerkhof, 1997).
In de fase van het vinden van een nieuw evenwicht herontdekt de cliënt zijn gevoelens en moet hij de overstap maken van een negatief zelfbeeld en een overafhankelijke positie naar zelfvertrouwen en assertiviteit. De hulpverlening richt zich dan vooral op het ondersteunen van initiatieven en gevoelsuitingen.
Bij ongecompliceerd verlopende processen moet de hulp in het algemeen niet te zwaar aangezet worden. Hiermee zou men immers de boodschap geven dat homoseksualiteit sowieso een lastig probleem is. Meestal is informatieverstrekking, counseling en/of verwijzing naar een zelfhulpgroep voldoende.

Bij gecompliceerde processen
De hulpverlening bij gecompliceerde acceptatie- en waarderingsprocessen is aanzienlijk ingewikkelder. Verwijzing naar de tweede lijn is vaak noodzakelijk. Wanneer de cliënt beschikt over voldoende verbale en introspectieve vermogens en de nodige motivatie, kan de therapeut kiezen voor een inzichtgevende therapie. Er worden daarbij vier fasen onderscheiden.
De eerste fase bestaat uit het bevorderen van een therapeutische werkrelatie. De therapeut laat merken welke houding hij tegenover homoseksualiteit aanneemt en bespreekt de reacties van de cliënt daarop.
Tijdens de tweede fase zijn conflictoplossing en cognitieve herstructurering de belangrijkste thema's. Deze fase is gericht op het verwerven van inzicht in de niet-adequate, veelal antihomoseksuele cognities en belevingen die de cliënt geïnternaliseerd heeft.
De derde fase betreft de consolidatie van de (homoseksuele) identiteit en de vergroting van het vermogen tot intimiteit. In dit stadium komt de nadruk te liggen op de ontwikkeling van een geïntegreerde, congruente en positieve identiteit als homoseksueel.
Tijdens de vierde fase, ten slotte, staan persoonlijke zingeving en doelgerichtheid centraal. Binnen het kader van de therapie wordt met de cliënt op zoek gegaan naar een persoonlijke zingeving van het leven, naar eigen normen en waarden en naar een daarop gebaseerd vriendennetwerk.
Uiteraard is inzichtgevende psychotherapie niet de enige mogelijkheid bij gecompliceerde acceptatie- en waarderingsprocessen. Zo kan bijvoorbeeld een sociale vaardigheidstraining onderdeel uitmaken van een hulpverleningsprogramma.
In bijna alle gevallen zal de hulpverlener aandacht moeten besteden aan de vorming van een homoseksueel sociaal netwerk, omdat een homoseksuele jongen of lesbische meid vrijwel nooit goed zal functioneren zonder gelijkgestemde vrienden en kennissen. Hierbij kan uiteraard een doorverwijzing naar een gesprekskring, gezelligheidsvereniging of zelfhulpgroep een nuttig onderdeel van de hulpverlening vormen.
De laatste hulpverleningsmogelijkheid die hier aan de orde komt, is voor velen misschien nog wel de meest effectieve oplossing, namelijk een groep, speciaal voor mannen of vrouwen met (gecompliceerde) acceptatieproblemen. Zo’n categoriale groep biedt de cliënt de gelegenheid om (misschien wel voor het eerst) in contact te komen met andere homoseksuele jongens of meiden en daardoor de kans om te experimenteren. Deze therapeutische voorziening zou eigenlijk in elke regio voorhanden moeten zijn, maar dat is helaas nog lang niet het geval. Groepstherapie in een, wat seksuele voorkeur betreft, gemengde groep, moet bij acceptatieproblemen vrijwel altijd worden afgeraden.

Bij secundaire problematiek
Wanneer de acceptatie- en waarderingsproblemen duidelijk secundair zijn en andere, vaak ernstige problematiek op de voorgrond staat, zal de cliënt eerst moeten werken aan het opheffen van of leren leven met de primaire symptomen. Wanneer er naast een gebrekkige acceptatie van homoseksualiteit bijvoorbeeld sprake is van verslaving aan alcohol of drugs, zal de aandacht van de hulpverlening eerst op de verslavingsproblematiek gericht zijn. Dat deze verslaafde een homoseksuele jongeman of lesbische meid is, die zijn of haar eigen erotische en affectieve gevoelens nog geen positieve plaats in zijn leven heeft weten te geven, blijft uiteraard een belangrijk aandachtspunt. Voorzichtigheid is dan overigens geboden met het leggen van een oorzakelijk verband tussen de acceptatie- en waarderingsproblemen en in dit geval de verslaving.

Prognose
De prognose voor homoseksuele jongeren is in het algemeen gunstig. De doorstane ontberingen tijdens de jeugd en adolescentie worden meestal gecorrigeerd door positieve ervaringen met geslachtsgenoten, zoals die na de coming out en coming in mogelijk worden (Maasen, 2002). Bovendien dwingt het homoseksuele acceptatie- en waarderingsproces jongeren om zich bezig te houden met fundamentele vragen over hun eigen identiteit, seksualiteit en sociale positie. Dit leidt vaak op jonge leeftijd al tot een zekere mate van zelfbewustzijn en innerlijke kracht.
Stagnatie van het acceptatie- en waarderingsproces (ten gevolge van omgevingsreacties of van de persoonlijkheidsstructuur van een jongen of meisje zelf) kan echter leiden tot grote problemen in het latere leven. Veelal gaat het hier om problemen met de zelfwaardering en problemen op het gebied van de intimiteitbeleving en seksualiteit. De vuistregel is dat bij ongecompliceerd verlopende processen de prognose in het algemeen gunstig is. Bij gecompliceerde en secundaire processen zal de prognose afhangen van respectievelijk de aard van de complicerende factoren, de aard van de primaire stoornis en de kwaliteit van de hulp die wordt geboden.

Preventie
Onder preventie wordt hier uiteraard niet de preventie van homoseksualiteit zelf bedoeld. Afgezien van het gegeven dat er geen enkele goede reden is om iets dergelijks na te streven, zijn er sterke wetenschappelijke aanwijzingen dat homoseksualiteit niet voorkomen kan worden, dat het niet overgaat en dat het ook niet ‘genezen’ kan worden (Haldeman, 1994; 2000).
Met preventie wordt hier bedoeld het voorkomen dat homoseksuele jongeren in de problemen raken. Daartoe is vooral goede voorlichting over homoseksualiteit van enorm belang. In de eerste plaats moeten ouders over objectieve informatie kunnen beschikken, hetgeen hun eigen acceptatieproces zal versnellen, maar hen ook in staat zal stellen hun zoon of dochter beter te ondersteunen bij de door te maken ontwikkelingen.
In de tweede plaats moet de voorlichting op scholen (weer) krachtig ter hand worden genomen en dient met name de schoolleiding zich in te zetten voor de veiligheid van openlijk homoseksuele leraren en leerlingen. Naast informatie en dialoog over homoseksualiteit past op scholen ook een ‘zero tolerance’-beleid als het gaat om antihomoseksuele uitingen en gebrek aan respect voor homo's en lesbiennes.
In de derde plaats is het belangrijk dat er in elke regio voorzieningen beschikbaar zijn voor ontmoeting tussen homoseksuele jongeren, voor lotgenotencontacten en gespecialiseerde psychosociale hulp. Bij agressie en geweld moet zowel juridische als praktische ondersteuning geboden kunnen worden. Het betreft hier niet alleen de wijze waarop politie en justitie met deze problematiek omgaan, maar ook bijvoorbeeld de beschikbaarheid van onderduikadressen voor jongeren die door familieleden of anderen met geweld of dwang worden bedreigd.

Samenvatting en conclusie
Hoewel de sociale positie van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen de laatste jaren verbeterd is, hebben de meeste jongeren die bij zichzelf een seksuele en affectieve voorkeur voor geslachtsgenoten ontdekken tijd nodig voor het ontwikkelen van een positieve seksuele identiteit. De reacties van ouders en andere belangrijke personen uit de directe omgeving spelen hierbij een belangrijke rol. De homoseksuele en lesbische identiteitsontwikkeling verloopt in het algemeen via een vijftal fasen. Factoren als algemene zelfwaardering, gezinsachtergrond en persoonlijkheidsstructuur, religieuze en etnisch-culturele achtergrond zijn van invloed op het verloop van dit proces. Met name in verband met de geïndiceerde hulpverlening wordt onderscheid gemaakt tussen ongecompliceerde, gecompliceerde en secundaire processen. Verreweg de meeste homoseksuele jongeren komen uiteindelijk goed terecht. Voor anderen is gespecialiseerde hulp noodzakelijk. Goede voorlichting, voorzieningen voor lotgenotencontacten, praktische ondersteuning en homospecifieke hulpverlening kunnen voorkomen dat homoseksuele jongeren in de problemen raken of bieden de mogelijkheid om problemen al in een vroeg stadium te signaleren en aan te pakken.

Literatuur
1. Aangehaalde literatuur
2. Bruin, K.A.P. de & Balkema, M. (2001). Liever vrouwen. Theorie en praktijk van de lesbisch-specifieke hulpverlening. Amsterdam: Schorer.
3. Cass, V.C. (1983). Homosexual identity: a concept in need of definition. Journal of Homosexuality, 4, 219-235.
4. El Kaka, I. & Kursun, H. (2002). Mijn geloof en mijn geluk. Islamitische meiden en jongens over hun homoseksuele gevoelens. Amsterdam: Schorer Boeken.
5. Gonsiorek, J.C. (1988). Mental health issues of gay and lesbian adolescents. Journal of Adolescent Health Care, 9 (2), 114-122.
6. Graaf, H. de & Sandfort, T. (2000). De maatschappelijke positie van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen. Delft: Eburon.
7. Grace, J. (1992). Affirming lesbian and gay adulthood. In N.J. Woodman (ed.). Lesbian and gay lifestyles: a guide for counselling and education, 33-47. New York: Irvington.
8. Haldeman, D.C. (1994). The practice and ethics of sexual orientation conversion therapy. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 62 (2), 221-227.
9. Haldeman, D.C. (2000). Gay rights, patient rights: the implications of sexual orientation conversion therapy. Washington: apa (108th annual meeting).
10. Kerkhof, M.P.N. van (1997). Beter biseks: mythen over biseksualiteit ontrafeld. Amsterdam: Schorer.
11. Maasen, T. (2002). Narcistische krenkingen. Psychotherapie voor homoseksuele mannen. Amsterdam: Schorer.
12. Money, J. (1993). Sin, sickness, or status. Homosexual gender identity and psychoneuroendocrinology. In L.D. Garnets & D.C. Kimmel (eds). Psychological perspectives on lesbian and gay male experiences, 130-167. New York: Columbia University Press.
13. Ritter, K.Y. & Terndrup, A.I. (2002). Handbook of affirmative psychotherapy with lesbians and gay men. New York: The Guilford press.
14. Sandfort, T.G.M. & Vroome, E.M.M. de (1996). Homoseksualiteit in Nederland: een vergelijking tussen aselecte groepen homoseksuele en heteroseksuele mannen. Tijdschrift voor Seksuologie, 20, 232-245.
15. Schippers, J. (1996). Homoseksuele identiteiten. Amsterdam: Thesis.
16. Schippers, J. (1997). Liever mannen. Theorie en praktijk van de hulpverlening aan homoseksuele mannen. Amsterdam: Schorer Boeken/Thesis.
17. Schippers, J. (1998). Sodoms eicellen. Biologische opvattingen over homoseksualiteit bij mannen. In J. Veenker (red.). Roze Tijden. Kansen en risico's voor de lesbische en homobeweging. Amsterdam: Schorer.
18. Schuyf, J. (1994). Een stilzwijgende samenzwering. Lesbische vrouwen in Nederland 1920-1970. Amsterdam: IISG.
19. Schreurs, K. (1990). Vrouwen in lesbische relaties. Verbondenheid, autonomie en seksualiteit. Utrecht: Homostudies.
20. Troiden, R.R. (1993). The formation of homosexual identities. In L.D. Garnets & D.C. Kimmel (eds). Psychological perspectives on lesbian and gay male experiences, 191-217. New York: Columbia University Press.
21. Zessen, G. van & Sandfort, T.G.M. (1991). Seksualiteit in Nederland. Seksueel gedrag, risico en preventie van Aids. Amsterdam: Swets en Zeitlinger.

Aanbevolen literatuur voor de werker in de eerste lijn
22. Bruin, K.A.P. de & Balkema, M. (2001). Liever vrouwen. Theorie en praktijk van de lesbisch-specifieke hulpverlening. Amsterdam: Schorer Boeken.
23. El Kaka, I. & Kursun, H. (2002). Mijn geloof en mijn geluk. Islamitische meiden en jongens over hun homoseksuele gevoelens. Amsterdam: Schorer Boeken.
24. Kersten, J. & Sandfort, T. (1994). Lesbische en homoseksuele adolescenten in de schoolsituatie: een inventarisatie van knelpunten, problemen en oplossingen. Utrecht: Interfacultaire Werkgroep Homostudies.
25. Nahas, O. (2001). Islam en homoseksualiteit. Amsterdam/Utrecht: Bulaaq/Yoesuf.
26. Schippers, J. (1997). Liever mannen. Theorie en praktijk van de hulpverlening aan homoseksuele mannen. Amsterdam: Schorer Boeken/Thesis.

Aanbevolen literatuur voor jongeren (en ouders)
27. Burgersdijk, E. & Klusman, A. (1999). Meidenboek. Voor en door meiden die op meiden vallen. Amsterdam: Schorer Boeken.
28. Keilson-Lauritz, M., Kerkhof, M.P.N. van & Romeny, R. (1991). Homoseksualiteit voor beginners. Amsterdam: Schorer Boeken.
29. El Kaka, I. & Kursun, H. (2002). Mijn geloof en mijn geluk. Islamitische meiden en jongens over hun homoseksuele gevoelens. Amsterdam: Schorer Boeken.
30. Expreszo, tweemaandelijks tijdschrift voor lesbische, homo- en biseksuele jongeren, Lifestyle, achtergrond, informatie, contactadvertenties. Postbus 3836 1001 AP Amsterdam, tel. 020-623 45 06.
31. Zij aan zij, vrouw-vrouw magazine, Maandblad over lesbisch en biseksueel leven, achtergrond, informatie, adressen, contactadvertenties. Postbus 45666, 2504 BB Den Haag, tel. 070- 359 07 13; website www.zijaanzij.nl

Adressen
Nederland
coc, federatie van Nederlandse verenigingen tot integratie van Homoseksualiteit. Informatie, adressen, gespreksgroepen, uitgaan, zie Sociale kaart Jeugdzorg, Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
Schorerstichting, zie Sociale kaart Jeugdzorg.
Gay & Lesbian Switchboard. Voor alle informatie over homoseksualiteit, uitgaan, zie Sociale kaart Jeugdzorg.
De Kringen, gespreks- en gezelligheidsgroepen (ook jongerenkringen) in het hele land, zie Sociale kaart Jeugdzorg.
Werkgroep Ouders van Homoseksuele Kinderen (slow). Onderlinge informatie en steun, zie Sociale kaart Jeugdzorg.
Yoesuf. Informatie over islam en homoseksualiteit m/v (geen hulpverlening), zie Sociale kaart Jeugdzorg.

België
G12 goc, Gay info Centrum met café, dagelijks van 20.00 tot 24.00 uur, zaterdag van 22.30-4.30 uur. Dambruggestraat 204, 2060 Antwerpen. tel. (03) 310 10 17.
Enig Verschil, jongerengroep, Postbus 144, 2000 Antwerpen, e-mail: moc.liamtoh|laahtno#moc.liamtoh|laahtno
Internet
www.dekringen.nl
www.coc.nl
www.soa.nl
www.homoseks.nl
www.schorernet.nl
www.chjc.nl (christelijke homojongeren)
www.expreszo.nl
www.gaykrant.nl
www.homo-jongeren.nl
www.lnbi.demon.nl (Vereniging Landelijk Netwerk Biseksualiteit).
Copyright 2007, Bohn Stafleu van Loghum, Houten

Unless otherwise stated, the content of this page is licensed under Creative Commons Attribution-ShareAlike 3.0 License